In de architectuur van Marie-José Van Hee kun je wandelen als in de natuur
Rust, licht en evenwicht kenmerken het oeuvre van Marie-José Van Hee. In haar bijna vijftigjarige carrière slaagde de architecte erin zichzelf het zwijgen op te leggen en in de plaats haar werken te laten spreken. Een nieuwe overzichtstentoonstelling in Antwerpen gunt een unieke blik op haar verstilde vormentaal.
Van een zelden geziene onnadrukkelijkheid is ze, de architectuurtentoonstelling die nog tot 21 mei 2023 in het Antwerpse cultuurhuis De Singel loopt. Wat je verwacht is een ruimte vol maquettes, schetsen en video’s van een architect die een waarheid verkondigt. Wat je krijgt, is iets helemaal anders: een sobere, geborgen, huiselijke ruimte, met een gaanderij en met doorkijkjes, waardoor je rustig kunt wandelen. Af en toe kun je stilstaan en een van de persoonlijke briefjes lezen die er zijn opgehangen of een van de bijzondere objecten bekijken.
© Jef Jacobs
Deze architecte ensceneert niet haar eigen genie of grandeur, zoals je zovele starchitects zou zien doen. Ze maakt integendeel het podium vrij voor de andere mensen in haar leven. Wie haar oeuvre een beetje kent, zal niet verrast zijn door die geste. Voor Marie-José Van Hee (°1950) gaat architectuur niet over architecten, maar over het samenbrengen van mensen en elementen in een lichtrijke, rustgevende en beschermende omgeving. Natuur en kloosters vormen haar referentiekader, het tempo van de wandelaar bepaalt het ritme van haar gebouwen.
In haar nu bijna vijftigjarige carrière werkte Van Hee aan meer dan vierhonderd projecten, waarvan er 250 gerealiseerd zijn. Het overgrote deel van haar realisaties zijn woonhuizen.
De vroege ontwerpen die ze voor familieleden maakte, de woning Van Hee-Coppens in Deinze (1977-1979) en de woning Vinken-Van Hee in Passendale (1985-1990), lieten de vormentaal en principes zien die ze perfectioneerde in een van haar topwerken: haar eigen woonhuis in een middeleeuws straatje in Gent (Woning Van Hee, Gent, 1990-1997), dat in 1998 genomineerd werd voor een Mies van der Rohe Award.
© David Grandorge / Marie-José Van Hee architecten
Via openslaande vensters en een wandelgang over de breedte van twee gevels geeft het huis uit op de binnentuin, die zo een buitenkamer wordt. Vanuit de woonkamer, eerder een soort hal, zijn verschillende routes mogelijk, via niveauverschillen door de rest van het huis en/of naar de lichtrijke, groene binnentuin. De beredeneerde plaatsing van de ramen garandeert een zorgvuldig evenwicht tussen lichtinval en zichtbaarheid. Er is visueel contact met de stad, maar meer met de hemel, en van overal ook met het groen in de beschermende tuin.
Kijken en luisteren
Voor Van Hee is een huis ontwerpen geen grootse daad van zelfmanifestatie. Eerder is het een zaak van zorgvuldig kijken en goed luisteren. De omgeving zelf bepaalt in grote mate hoe een huis het best ingedeeld kan worden, waar er licht en lucht nodig is, en welke ruimtes je er nodig hebt om er goed te kunnen wonen. Niet het idee dat ze in haar hoofd heeft bepaalt welke lijnen er op haar schetsblok komen, wel de vormen, perspectieven en zichtlijnen van de plek zelf. In die zin is haar architectuur eerder een poging om respectvol in te spelen op wat er is en op wat er geweest is dan een roekeloze richtingaanwijzer naar een wereld van morgen.
Het huis dat ze in het Nederlandse Zuidzande bouwde (2006-2011), verwijst bijvoorbeeld naar de typische schuren in het landschap en naar duiventorens die er voorkwamen. De kernvraag die Van Hee zich stelt, blijft dicht bij de specifieke situatie en het menselijke subject: hoe kan ik, hoe kan de opdrachtgever hier harmonieus wonen?
© David Grandorge / Marie-José Van Hee architecten
Niet toevallig haalt ze inspiratie uit religieuze architectuur. Met name het romaanse cisterciënzerklooster van Le Thoronet, in de Var, maakte grote indruk op haar: ze sprak in een interview over het “summum van evenwicht”.
Het klooster viel ook bij Le Corbusier erg in de smaak. Maar anders dan die architectuurgrootmeester is de ontwerper van de twaalfde-eeuwse abdij onbekend gebleven. Passend, vindt Marie-José Van Hee: de architect mag verdwijnen en zwijgen, het is de architectuur zelf die moet spreken. Het evenwicht dat in de vormen zelf zit, moet zich in de beleving van de gebruiker vertalen, zoals de villa’s van de renaissancearchitect Palladio dat deden.
Zijn zonder spektakel
Van Hee maakt deel uit van wat in de Vlaamse architectuurkritiek wel eens “de generatie van 1974” is genoemd. In dat jaar studeerden naast Van Hee zowel criticus Marc Dubois als collega-architecten Christian Kieckens, Paul Robbrecht en Hilde Daem af aan het Sint-Lucasinstituut in Gent.
Met Robbrecht en Daem, het duo dat in 2002 het befaamde Concertgebouw in Brugge ontwierp, werkte ze de voorbije decennia samen aan een aantal in het oog springende publieke projecten. Van 2009 tot 2012 werden de Korenmarkt en het Belfortplein, centrale open ruimtes in de Gentse binnenstad, heraangelegd.
Het masterplan voor de werken, ontwikkeld door Robbrecht, Daem en Van Hee, voorzag niet alleen in een glooiend groen parkje tussen Sint-Niklaaskerk en Belfort, maar eveneens in de constructie van een markthal naar middeleeuws model. Dit dak-op-hoge-poten kon oorspronkelijk niet op ieders goedkeuring rekenen, maar is na tien jaar niet meer weg te denken uit de stad.
Wie al onder de stadshal heeft gelopen, zal begrijpen waar het Van Hee ook in haar private architectuur om te doen is: het omturnen van een kale, betekenisloze leegte naar een omvattende, spektakelloze ruimte waarin je je als mens gewoon op je plek voelt.
© Tim Van de Velde / Marie-José Van Hee architecten
De natuurwandelingen die Marie-José Van Hee graag maakt bieden een referentiekader voor de licht- en zichtbewegingen die ze in haar gebouwen incorporeert. Zo vertrekt het ontwerp van een van haar bekendste werken, de monumentale trap in de inkomhal van de ModeNatie in Antwerpen uit het begin van de jaren 2000, vanuit het idee van de wandelaar die een heuvel op wandelt. Voor zich ziet hij licht, achter zich kan hij het punt blijven zien waar hij vertrokken is. Welke richting hij uit zal moeten of kunnen op het einde van de trap, weet hij nog niet en zal hij pas ontdekken als hij dat punt bereikt. In het huis Derks-Lowie (Gent, 1986) had ze al eerder op een kleinere schaal zo’n fabelachtige trap gebouwd.
De generatie van 1974 wordt in de Vlaamse architectuurgeschiedenis ook wel eens de “stille generatie” genoemd. Opgeleid in een modernistische vormentaal tonen de leden ervan respect voor traditie en geschiedenis. De kwinkslagen en spielereien van postmoderne entertainmentarchitectuur zijn aan hen nooit besteed geweest. Hun werk sluit maar zelden aan bij de dominante internationale stroming in de architectuur van de jongste decennia. Hun invloed beperkte zich in eerste instantie dan ook vooral tot de eigen regio. Als docent aan architectuurscholen en stageplaatsen voor beginnende architecten hebben hun ideeën impact gehad op vele leden van de jongste generaties Vlaamse architecten.
© Jan Verlinde / Marie-José Van Hee architecten
Pas na lokale bekroningen (in 1997 wonnen Robbrecht, Daem en Van Hee de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor architectuur) en in het oog springende projecten als het Brugse Concertgebouw (Robbrecht en Daem), de trap van de ModeNatie (Van Hee) of de heraanleg van het Gentse centrumgebied (genomineerd voor de Europese Architectuurprijs 2013) begon deze generatie ook in het buitenland rond te zoemen.
Thuis in de publieke ruimte
Van Hee nam twee keer deel aan de Biënnale van Venetië, in 2012 en 2018. In 2017 werd ze Fellow bij het Royal Institute of British Architects (RIBA), in 2021 wijdde het wereldwijd verkrijgbare Japans-Engelse tijdschrift a+u een volledig nummer aan haar oeuvre. Erg passend, want de aandacht voor rust en licht, die haar bouwwerken met hun variatie aan open en gesloten vlakken subtiel vertolken, vertoont voor wie erop let wel verwantschap met Japanse architectuur.
Elementen als de ritmering van licht en onderbreking van licht en de doorlaatbaarheid van de wand tussen binnen en buiten keren terug in een van Van Hees recentste projecten. Geen woonhuis dit keer, maar een symbolische publieke ruimte waarin zij er eens te meer in slaagt met een paar sobere ingrepen gevoelens van bescherming en geborgenheid te ensceneren. Op geen enkel moment komt de verbondenheid met de omgeving daarbij in het gedrang. De Brielpoortbrug, een fiets- en voetgangersbrug in het Oost-Vlaamse Deinze, werd in 2021 opgeleverd. Het was, vreemd genoeg, de allereerste brug in het oeuvre van een architecte voor wie verbondenheid altijd in de kern van haar belangstellingsveld heeft gestaan.
© Crispijn Van Sas / Marie-José Van Hee architecten
Maar het zal niet de laatste zijn. Op dit moment worden in haar thuisstad Gent de voorbereidingen getroffen voor de bouw van de Verapazbrug, die er mee moet voor zorgen dat een oud stuk havengebied, nu een drukke en groezelige verkeerszone ingericht voor auto- en vrachtverkeer, een aangenaam bewoonbare plek wordt.
Zo moet deze brug voor dit stadsdeel bewerkstelligen wat Van Hee in haar eigen ontwerpen voor elkaar heeft gekregen voor zichzelf en haar opdrachtgevers: de ruimte zo inrichten dat een mens er zich thuis en verbonden voelt. En die dan al wandelend ontdekken.
De tentoonstelling Marie José Van Hee. Een Wandeling is nog tot 21 mei te bezoeken in De Singel.
Voor haar oeuvre kreeg Marie-José recent de Ultima Architectuur – een prijs die ze ook in 1997 al eens in ontvangst mocht nemen.